Sleutelbegrip in mijn werk is de paradox: reiken naar het hogere en daarbij door het stof gaan. De geest ontwaren in het zinnelijke en in het spel. In de zwijgzame, wilde plant een oerkracht aantreffen. Zoeken naar de essentie en in de materie je werkveld herkennen. Schoonheid vinden in verval.
Het verlangen naar het hogere, het zoeken naar de geest, de (goddelijke) essentie, schoonheid, orde en perfectie keren steeds terug. Het naar de minimale schilderkunst terugverwijzende patroon van witte cirkels, dat ten grondslag ligt aan veel werk, is naast een puur zintuiglijke ervaring een uiting van dit grote verlangen. Ook ballen spelen hier hun spel, perfect van vorm onderstrepen ze de drang naar schoonheid. De in het werk besloten ernst wordt er echter ook door gerelativeerd.
In weerwil van dit opwaartse streven, tasten in het atelier ronddwarrelende haren en stof van meet af aan de minutieus opgebouwde structuur aan. Het proces van verval zet zich daarmee al in, nog voordat het werk is voltooid. Afvalmateriaal als doppen, deksels, bekers en bakjes tekenen onze aardse behoefte aan voedsel en materie. In het meest recente werk doet de figuratie opnieuw zijn intrede in de vorm van de (wilde) plant. Als levensvorm uiterst kwetsbaar en weerloos, maar tegelijkertijd symbool van de oerkracht van de natuur.