Het is echt spijtig dat zovelen de tentoonstelling van Nurzehra Ulukaya niet hebben kunnen zien. Voor nu daarom een kleine terugblik èn de belofte dat er een herkansing komt in betere tijden; we zullen opnieuw een solo van Nurzehra programmeren!
Herinneringen zijn het uitgangspunt voor Nurzehra’s werk. Rainer Maria Rilke heeft in de Aantekeningen van Malte Laurids Brigge mooie woorden over herinneringen geschreven, woorden die bijzonder goed aansluiten bij Nurzehra en haar werk.
Rainer Maria Rilke
De aantekeningen van Malte Laurids Brigge
‘Ik leer te zien. Ik weet niet hoe het komt, maar alle dingen dringen dieper in me binnen en blijven niet stilstaan op de plaats waar ze anders altijd stilhielden. Ik heb een innerlijk waarvan ik niet wist. Daar gaat alles nu heen. Ik weet niet wat daar gebeurt’…..
…Ik geloof dat ik zou moeten beginnen te werken, nu ik leer te zien. Ik ben achtentwintig, en er is zo goed als niets gebeurd. Om alles nog eens op te sommen: ik heb een studie over Carpaccio geschreven, die slecht is, een toneelstuk dat ‘Huwelijk’ heet en dat met dubbelzinnige middelen iets probeert te bewijzen dat onjuist is, en gedichten.
Maar ach, gedichten schrijven wanneer je jong bent stelt zo weinig voor. Je zou ermee moeten wachten en zin en zoetheid verzamelen, een heel leven lang en zo lang mogelijk, en dan, helemaal aan het einde, misschien zou je dan tien regels kunnen schrijven die goed zijn. Want gedichten zijn niet, zoals de mensen denken, gevoelens (die heb je vroeg genoeg), het zijn ervaringen.
Om een gedicht te schrijven moet je vele steden zien, mensen en dingen,
je moet de dieren kennen, je moet voelen hoe de vogels vliegen en weten op welke manier de kleine bloemen opengaan in de morgen.
Je moet kunnen terugdenken aan wegen in onbekende streken, aan onverwachte ontmoetingen en aan momenten van afscheid die je al lang zag aankomen – aan dagen uit je jeugd die nog onopgehelderd zijn, aan je ouders die je moest kwetsen wanneer zij je een verrassing brachten en je begreep die niet, aan kinderziektes die zo vreemd beginnen met zo veel diepgaande en moeilijke veranderingen, aan dagen in stille, afgelegen kamers en aan ochtenden aan de zee, aan de zee in het algemeen, aan zeeën, aan reisnachten die hoog weg suisden en te midden van alle sterren vlogen – en het is nog niet voldoende wanneer je aan al die dingen mag denken. Je moet herinneringen hebben aan veel liefdesnachten waarvan geen een de ander gelijk was, aan het schreeuwen van barende vrouwen… ….Maar ook bij stervenden moet je geweest zijn, bij doden moet je gezeten hebben in het vertrek met het open raam en de hortende geluiden.
En het is ook nog niet genoeg dat je herinneringen hebt. Je moet ze kunnen vergeten wanneer het er veel zijn, en je moet het grote geduld hebben te wachten totdat ze terugkomen.
Want de herinneringen zelf zijn het nog niet: pas wanneer ze bloed in ons worden, blik en gebaar, anoniem en niet langer te onderscheiden van onszelf, pas dan kan het gebeuren dat in een zeer zeldzaam uur het eerste woord van een gedicht in hun midden opstaat en uit hen naar buiten treedt.